“Weet je wat ik nu zo erg vind?”, fluisterde ze moeizaam. “Ik heb zo weinig gelachen in mijn leven.” Ik pakte haar magere hand vol rimpels en streek zacht over de dunne huid. “Ik heb zo’n spijt dat ik mijn lach, mijn lichtheid ergens onderweg ben kwijtgeraakt” ging ze zacht verder. “Ik heb het niet doorgehad.” Ze zucht en kijkt me aan met tranen in haar ogen: “Ik was te druk met lijden onder een leven dat niet werd zoals ik vond dat het moest zijn.”